
Het begon allemaal als een onschuldig uitje, een zondagmiddag met de dochter van tien door de wind op de fiets naar een open workshop modeltekenen bij de kunstenaarsvereniging. Geen inschrijving nodig, gewoon naar binnen wandelen en je potlood of houtskool tegen een vooraanstaand stadsgezicht zetten. Want de modellen waren niet de minsten: de burgemeester zat er pontificaal bij, een journaliste, een Leidse dichter die zijn blik strak op oneindig hield, en ook de pedel van de universiteit —toga en al—poseerde in volle ernst.
Ze keek haar ogen uit. Niet zozeer naar de modellen, maar allereerst naar de andere kunstenaars. Mensen met hoeden, veel ringen, ezels met karakter, en handen die al zwart waren voordat de houtskool het papier raakte.
Ze kreeg een vel papier, een staafje houtskool en een kneedgum in de hand gedrukt. En toen begon het. De strijd tussen loslaten en vasthouden. Terwijl anderen grof stonden te vegen, bleef zij haar gum koesteren als een teddybeer: terugtrekkende lijnen, corrigeren, perfectioneren. De begeleidend kunstenaars moedigden haar resoluut aan om te durven. ‘Trek die toga maar helemaal door tot de bodem van je blad, zie eens hoe hij dan torent. En zet je houtskool maar aan. Harde lijnen, doet geen pijn.’
Geen zoetsappige kinderpraatjes, geen hoog stemmetje, gewoon de taal van het atelier. En zij, alsof ze al jaren tussen hen werkte, knikte enkel en zette door.
Ondanks haar voorliefde voor detail (of misschien juist dankzij), legde ze een portret neer waar de pedel nog van zou blozen. Waar anderen tevreden hun grove schetsen oprolden en vertrokken, bleef zij nog even doormieren op de staf van de pedel. Elk krulletje, elke lijn moest kloppen. En zelfs toen het model met een gedragen “hora est” zijn sessie beëindigde, nam zij nog de tijd om achter haar model een universiteitsgebouw te tekenen. Voor de duidelijkheid. Geen misverstanden over de werkplek van deze “pedelg” zoals ze zelf op haar schets schreef. Misschien geïnspireerd door het accent van de rondlopende docent.
Aan het einde van de middag moest ze letterlijk het pand aan haar capuchon uitgesleept worden. Niet uit onwil, maar omdat ze haar natuurlijke habitat had gevonden. Houtskoolvingers, precisiestafjes, complimenten die hout sneden, ze stond ertussen alsof het de normaalste zaak van de wereld was.
Dat ze een kunstenares in de dop is, wisten we allang. Maar deze zondag bewees ze het. In houtskool. Zwart op wit.
Alsof ze thuiskwam in een atelier dat al jaren op haar wachtte.