De dochter van negen werd tien en gaf een partijtje. Wat dit feestje extra speciaal maakte, was hoe ze, na een jaar op een nieuwe school, toch ook drie kinderen van haar oude school uitnodigde, inclusief een jongen. Het begon allemaal vrij ontspannen. Ze hadden er zin in. Voor de lunch had ik pannenkoeken en broodjes knakworstjes geregeld, de klassiekers. Ze doken erin alsof ze een week niet gegeten hadden, maar dat had ik voorzien. Er was zat.
Onderwijl beloerden ze elkaar als katten, elk klaar om de andere te bespringen. De meiden van de nieuwe school keken af en toe stiekem naar de jongen van de oude groep, die op zijn beurt probeerde nonchalant te doen. Het was een soort sociaal touwtrekken zonder touw.
De dochter van tien brak de ban.
‘Wie heeft er weleens een pannenkoek met knakworst én stroop gegeten?’
Ze keken elkaar aan, hun nieuwsgierigheid gewekt.
‘Nog niet,’ zei de jongen terwijl hij een knakworst in zijn pannenkoek rolde en er stroop overheen goot. Binnen no-time was de sfeer licht. Lachend begonnen ze allemaal mee te doen, met knakworsten en stroop overal. En hoewel het kampenspel nog niet volledig verdwenen was, had mijn dochter als een kleine diplomaat een wapenstilstand afgekondigd, al was het maar voor de duur van een pannenkoek met knakworst.
Enfin, het leek erop dat alles onder controle was. Voor even dan.
Toen we in de auto stapten om naar het zwembad te rijden, dacht ik nog even naief dit gaat wel goed komen. Maar toen stonden we stil voor de open brug en daar stond pal voor de slagboom, midden op de weg, Luuk Steen met een voetbal te jongleren alsof het de normaalste zaak van de wereld was. Achter mij stak een hoofd uit het raam en werd wild ‘Luukie! Luukie!’ geroepen. Luuk zwaaide enthousiast terug en deed nog een kunstje speciaal voor ons.
‘Hopelijk vliegt zijn bal het water in,’ zeiden ze tegen elkaar, maar wel gezellig zwaaien natuurlijk.
Eenmaal bij het zwembad hadden ze amper hun badpak aan of ze stormden met z’n allen de glijbaan op. Natuurlijk, alle zeven tegelijk, want waarom ook niet? Toen ze op een hoopje beneden uit de glijbaan plopten, stond daar de badjuf.
‘Hallo daar, wie denkt dat dit een goed idee is?’
De kinderen stonden schuchter te knikken terwijl ze de wet der glijbanen uitgelegd kregen. Ik bekeek het van een veilige afstand. Die badjuf had het wel onder controle.
Na het zwemgeweld was het tijd voor frietjes in de kantine. Dat was het plan althans, tot we ontdekten dat onze gereserveerde tafel geen stoelen meer had. Zwemlesmoeders hadden ze zonder een greintje schuldgevoel weggehaald. De kantinebaas, een bezwete man die met zijn theedoek over zijn voorhoofd wreef, haalde verslagen zijn schouders op. Geen controle, geen stoelen – ik voelde met hem mee.
Tussen de schoolgroepjes was geen spanning meer over. Het werd zelfs zo gezellig, dat ze spontaan besloten om flesje te draaien. Dat was het moment waarop ik wist dat we moesten inpakken.
Na een toetertoer om iedereen thuis te brengen – deze keer gelukkig zonder open brug en Luuk Steen – was het feest voorbij.
Thuis bekeken we de foto’s van de dag nog eens.

‘Wat was je hier aan het doen?’
‘Ik moest gewoon even mediteren. Een partijtje geven is echt hard werken.’
Ik begreep het maar al te goed – zelfs de grootste diplomaten moeten af en toe gewoon even… drijven.