In het jaar dat ik geboren werd, ging mijn opa met pensioen. Op zijn vijftigste verkocht hij zijn bedrijf en ging het rustig aan doen. Dat was ongekend in de jaren zeventig. Nu nog steeds eigenlijk. Hij overleed in 2017 op 91 jarige leeftijd. Mijn broer was toen zelf al opa. Mijn opa is dus nog betovergrootvader geworden. Dat klinkt magisch.
Als klein kind maakte ik met hem op zondag het kruiswoordraadsel in de krant. Dan zaten we samen aan de keukentafel. Opa met een gebarsten en weer gelijmde mok koffie waar stoom vanaf kwam. Ik met een glas cola. De belletjes die door de donkerbruine vloeistof opstegen waren een betoverend gezicht. Cola dronk ik alleen bij opa. Thuis kregen we dat niet. Dat was niet gezond. Bovendien konden we het ons niet veroorloven. Bij opa golden andere regels.

Ik kon niet schrijven toen ik zes was. Ik hield mijn vulpen met links vast en veegde met mijn hand steevast alles weer uit dat ik net had opgeschreven. Ik moest dus rechtshandig leren schrijven. Dat leerde opa me. Eindeloos liet hij me het woordje ‘teelt’ schrijven, omdat je dat kunt schrijven zonder één keer je pen op te tillen. Dat helpt bij de fijne motoriek. Toen ik het woord uiteindelijk keurig tussen twee lijntjes kon lussen, beloonde hij me met een buisje smarties. Smarties hadden we thuis niet. En al helemaal niet in buisjes waar je nadat je zorgvuldig de bodem eruit gepeuterd had, met een bevredigende plop het dekseltje af kon blazen. Machtig.
Ik denk dat ik mijn liefde voor schrijven daaraan te danken heb. Niet aan cola en smarties. Maar aan die magische zondagochtenden met mijn opa. En ook een beetje aan cola en smarties.
Als mensen me vragen waarom ik schrijf is mijn antwoord vanzelfsprekend. Omdat mijn opa me het geleerd heeft.