Monopoly

We spelen Monopoly. In geen jaren gedaan, maar het spel heeft een comeback gemaakt. We zijn nog maar net begonnen of de oudste, met een brein als een klassieke symfonie vol grootse strategieën, begint al met onderhandelen alsof hij de Wolf of Wall Street zelf is. ‘Als je mij Spui niet geeft voor Dorpstraat en twee tientjes, smijt ik het bord omver.’

De dochter van dertien zit erbij als een rekenmachine op tilt. Ze is zo druk bezig met het uitrekenen van alle elf mogelijke uitkomsten van iedere dobbelworp van iedere speler voor de komende vier beurten, dat ze nauwelijks merkt dat de jongste al drie keer hardop heeft gevraagd of iemand nog huur voor Biltstraat wil incasseren. Als ze uiteindelijk uit haar wiskundige trance opduikt en merkt dat ze inkomsten is misgelopen, vliegen er prompt huizen door de lucht.

Ondertussen zit de tweelingbroer van dertien stilletjes aan zijn Amsterdamse imperium te bouwen. Geen drama, geen grote mond. Gewoon kalm sparen en opstapelen, zoals hij kan als geen ander. Terwijl de rest verzuipt in chaos en gebroken deals, heeft hij zijn vastgoedportefeuille al zo stevig staan dat hij zich kan veroorloven om op z’n lauweren te rusten. Elizabeth Magie, de uitvinder van het spel zou hem direct-naar-de-gevangenis-ga-niet-door-start sturen met zijn geslaagde kapitalistisch aanpak.

De zoon van vijftien is intussen geïrriteerd omdat ‘het allemaal zo lang duurt’ bij de jongste. Die heeft echter te dealen met mama die op het electriciteitsbedrijf is geland en 400 keer 9 is ‘de moeilijkste som ooit’.

‘Geef mij dan de waterleiding,’ snauwt ze naar de boze broer, ‘dan kan ik sneller rekenen.’

Ik speel intussen een kleine bijrol in het spel: Hoppend van het ene Kanskaartje naar het andere Algemeen Fonds. Wat Algemeen Fonds precies betekent, vraagt de jongste zich af. ‘Is dat iets met piraten of zo, met die schatkist?’

Waar de rest speelt met een auto, een hond, een hoge hoed, een boot, is mijn pionnetje een oude moer. Geen idee hoe die ooit in het spel verzeild is geraakt, maar nu zwerft het als eeuwige klaploper door de steden van het speelbord. Ik heb alleen Station Noord weten te bemachtigen, het minst bezochte station van allemaal. 

‘Misschien is mankomanie meer jouw spel,’ oppert de moeder van het stel.

Mijn geld ligt een beetje op een zielig hoopje, wat de dochter van dertien tot waanzin drijft. Haar stapels liggen er keurig bij, tot op de cent nauwkeurig uitgelijnd als een OCD-meesterwerk.

Uiteindelijk eindigt het spel zoals altijd: in chaos, met dobbelstenen die onder de tafel rollen en kinderen die ‘vals!’ en ‘oneerlijk!’ roepen. Het bord blijft liggen. De moer blijft zwerven. De zoon van dertien blijft verdienen. 

En zo is Monopoly niet alleen een spel, maar een gemankeerd spiegelbeeld van wie we zijn. Op dat cynische spelbord zie je precies hoe iedereen het leven aanpakt: berekenend of juist impulsief, stil strategisch of luidruchtig onderhandelend. Terwijl ik naar mijn kinderen kijk die vechten om kartonnen rijkdom, besef ik maar weer eens dat de échte winst niet in het bankbiljettenstapeltje zit maar in dit moment: in de verontwaardigde gezichten, de triomfantelijke kreten en zelfs in de weggerolde dobbelsteen die niet telt omdat-ie op de grond ligt. Dit is wat overblijft als de bank failliet gaat: een familie die samen speelt, stoeit en lacht. Als je dat niet hebt, zou Elizabeth Magie zeggen, stelt al je fortuin geen mallemoer voor.

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *