griep en pompoenkoekjes

Weer een vakantie, weer een ziekenhuis.

Het is inmiddels bijna een traditie; een sombere running gag van het gezin. De nacht is nog niet voorbij of we zitten al op plastic stoelen, met een arts die je aankijkt met die vermoeide blik van ik weet het ook niet meer. Je hebt drie nachten slaap gemist, je zit te wachten op uitslagen die niets uitsluiten, en thuis liggen kinderen te slapen in een huis zonder ouders.

Het is een verworvenheid, dat we dit allemaal kunnen, dat we niet meer sterven in grotten en hutten, onbegrepen en alleen, maar soms voelt het allemaal zo zinloos georganiseerd. Een ziekenhuis vol mensen die hun best doen, maar zonder controle. Een land geregeerd door mensen die op hun eigen manier ook hun best doen, maar zonder controle. En ondertussen vullen we stemwijzers in, proberen we onze vooroordelen rationeel te verantwoorden op basis van domme uitspraken in een debat dat toch al niet meer dan 15 procent van de bevolking aanspreekt.

Het leven is fragiel, zeggen ze. Koester het.
En ik denk: ja, maar hoe precies?

‘Mogen we vannacht in de woonkamer slapen?’
Natuurlijk mag dat.
Er blijft al zo weinig over als beide ouders geveld zijn door griep, als de herfstvakantie uit niets dan wachtkamers en zakdoeken bestaat. Dus ja, leg de matrassen maar neer tussen de kruimels en de wasmanden. Zet een film op, maak er iets van.

Ik heb dat nooit begrepen, die uitdrukking “herinneringen maken.”
Mensen gebruiken hem alsof het iets is wat je kunt plannen: een activiteit die je vastlegt, bewerkt en deelt. Alsof herinneringen ontstaan uit camera’s in plaats van uit stilte.
Maar als er ergens herinneringen gemaakt worden, dan is het wel tussen de kastanjes achter de hospice, of bij lauwe chocolademelk met slappe slagroom, terwijl we een scheve beterschap-kaart knutselen. Daar, in dat onopvallende rommelige nu, blijven dingen hangen.
En ergens hoop je dat de kinderen dat later onthouden, de geur van de keuken, de klodders lijm, de grapjes tussen het hoesten door. Niet het ziekenhuis, niet het wachten, maar de warmte die er desondanks was.
Ik hoop dat ze niet de vermoeidheid herinneren, maar hoe zacht het licht viel op de tafel.

Er is een acuut besef dat het allemaal tijdelijk is.
Ik zag laatst een reel waarin een meisje zich afvraagt of haar vader het zal voelen wanneer het de laatste keer is dat ze hem omhelst als hij thuiskomt van werk.
Ik hoop dat ik het niet merk. Niet omdat ik bang ben, maar omdat het nooit gaat gebeuren. Toch sluipen laatste keren stilletjes rond. Je herkent ze op foto’s van je eigen kinderen, toen ze nog klein waren, met snotneuzen en rode wangen.

‘Papa, weet jij eigenlijk wie jij gaat stemmen?’
‘Ik twijfel.’
‘Ik snap echt niet dat iemand niet op de Partij voor de Dieren stemt.’
‘Tja… sommige mensen eten nog kipnuggets.’
Lachsalvo. Dan weer hoest.

Er worden kastanjes in stukjes geprikt. Pompoenkoekjes gebakken (idee van de vijftienjarige, met een zelfbedacht recept van speculaaskruiden, pompoen, nootmuskaat en pecannoten.)
De geur vult het huis, kruidig, warm, een stukje redding in deegvorm.

We hebben niet veel, maar wat we hebben, telt.
Want ieder jaar vallen de bladeren sneller, en toch blijven er momenten die weigeren te verdwijnen: het lachen tussen de hoestbuien, de geur van koek, het zachte gezoem van een huis dat misschien even niet functioneert, maar wel gewoon bestaat.
Vannacht slapen ze in de woonkamer.
Met kruimels in het beddengoed, kruidenthee op tafel en het geruststellende besef dat het leven, hoe gammel ook, nog steeds onze kant op ademt.

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *