Beekse Bergen

De strategische bespreking begon al onderweg, ergens in de buurt van Breda. Terwijl ik de koffie nog probeerde weg te werken, zat de oudste zoon al in zijn rol van expert. 

‘We moeten vroeg beginnen met de autosafari. Dan zijn de nachtdieren nog wakker!’ 

Dat het al bijna tien uur was, leek hem niet te deren. Zijn enthousiasme was aanstekelijk genoeg om iedereen in de juiste stemming te krijgen. Het was een goed plan, want het was nog rustig. We kregen alle dieren goed in beeld, de Watusi-runderen, de Sikaherten, zebra’s, de giraffe die de voorruit likte. Nou ja, niet alle dieren. De cheetah’s  hadden waarschijnlijk ook net koffie op, want die lieten zich niet zien.

Na de autosafari was het tijd om het park in te gaan. Hier begon de jongste dochter al meteen met haar missie: alles eten wat er in haar rugzak zat. Tegen de tijd dat we bij de stokstaartjes aankwamen, had ze haar lunch, suikerwafels en een hele voorraad snoep al verorberd.

De wandelsafari leidde ons naar de Perzische panters, die zich goed verscholen hielden. Net toen de oudste zoon ze me aanwees, werd ik opzij geschoven door een Belgische oma, die zich half door de struiken wurmde om een beter uitzicht te krijgen. Het gevolg was dat ze ons in haar haast volledig de pas afsneed en de dochter van negen precies niets meer kon zien. Toen ik haar vriendelijk vroeg of ze misschien iets opzij kon gaan, keek ze me aan alsof ík degene was die daar verkeerd stond.

Next stop, rode panda. En wie stond daar weer in beeld? Juist, de Belgische oma. Met een handvol blaadjes in haar permanent stond ze daar weer pontificaal vooraan en wees omhoog.

‘Kijk, Alfons, een wasbeer.’

De zoon van twaalf en ik keken elkaar aan en haalden ongeveer tegelijk onze schouders op. Drie keer raden wie er vooraan stond toen we bij de eindeloos vlooiende mantelbavianen aankwamen. Alfons was op een rots geklommen om blaadjes uit haar haar te plukken. Ik weet niet wie er meer op haar leken: de mantelbavianen of zijzelf.

Om twee uur was het tijd voor de bootsafari. We mikten op een mooi plekje voorin, waar je toch het beste uitzicht hebt. Dat lukte tot onze vreugde. Vreugde die snel bekoelde, want wie komt er naast me zitten? Ja hoor, onze Belgische vriendin, nog steeds met blaadjes in haar haar, alsof ze een fashion statement wilde maken. Dit tot groot vermaak van de twaalfjarige zoon, die bijna uit de boot viel van het lachen.

Op de terugweg van het vaartochtje liepen we langs het verblijf van de Amoer-tijgers, waar niet veel te beleven viel. Geen enkele tijger. Maar ineens klonk er een schor grommend geblaf vanuit het bamboe. Het was het geluid van een kat met een haarbal. Onze trouwe Belgische oma kwam prompt aangehold, met een blik in haar ogen alsof ze haar lang verloren gewaande soulmate had gevonden. 

‘Misschien is dat haar lokroep,’ mompelde de zoon van twaalf droogjes.

Tegen het einde van de dag wilde iedereen nog één keer de autosafari doen. Leuk, maar de sicke herten en Wakuli-runderen had ik wel een beetje gezien, dus met enige snelheid reed ik langs de lange rij auto’s. Toen we langs de zebra’s raceten, riep de oudste plotseling: ‘Daar! De cheeta!’ 

En jawel, daar was hij dan eindelijk, luierend onder een boom. Terwijl de filevormende gezinnen achter ons een glimp van een giraffenek probeerden op te vangen hadden wij vrij zicht op het jachtluipaard. En alsof hij ons nog één keer wilde verrassen, stond hij op en liep rustig het water in. De oudste was door het dolle heen.

‘Wist jij dat een cheeta kon zwemmen?’ 

Nou, ik ook niet. We sloten de dag af met een gevoel van overwinning. Niet alleen hadden we de cheeta’s eindelijk gezien, maar we hadden het ook nog overleefd met vier kinderen, een snoepverslaafde jongste, en een Belgische oma die, wie weet, nog steeds met dat blaadje, door het park rondloopt, op zoek naar haar roepende tijger.

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *