
Als je het strand van Zandvoort op loopt, aanmatigend ‘Amsterdam Beach’ genoemd, loop je, zelfs op een koele ochtend in maart, een meute mensen in. Het is een drukte van belang: wandelaars, hondenuitlaters, gezinnetjes met spelende kinderen, groepjes jongeren met een kratje bier, en, merkwaardig, ook een man op een houten stoel.
Ik loop langs de branding naar het zuiden, terwijl ik luister naar het audioboek ‘Het Eind’ van Karl Ove Knausgaard. Twee kilometer verderop is de drukte al aanmerkelijk uitgedund. Er lopen nog wat bejaarde stellen op stevige wandelschoenen, een paar jonge vrouwen met grote fototoestellen, er zit een groepje jongeren om een kampvuur. Een handjevol vissers staat in de zee.
Nog een kilometer verderop ben ik alleen. Een enkele mountainbike rijdt voorbij, maar verder is er niemand. Ik denk dat het zo blijft totdat je bij Noordwijkerhout weer de eerste bejaarde echtparen tegenkomt, wat vissers ziet staan en een enkele jonge vrouw met een fototoestel voorbij loopt. Hippies verwacht ik niet, daar zijn ze in Noordwijk te nuchter voor.
Ik wandel naar de duinrand en ga zitten. Mijn blik gaat van de horizon waar piepkleine windmolens trage rondjes draaien naar het sop van de branding dat over het zand rolt.
Ik ben niet helemaal alleen. Uit de duinrand rennen een jongen en een meisje naar de zee en komen er meteen weer uit. Ondanks dat het niet warmer is dan een graad of tien zijn ze helemaal bloot. Ze lachen. Ze hollen terug, wikkelen zich in handdoeken en verdwijnen uit het zicht. Het kan in totaal geen halve minuut geduurd hebben. Ze zullen zich op dit afgelegen stukje strand alleen gewaand hebben. Maar ik heb ze gezien. Ze zijn niet onopgemerkt gebleven.
Ik luister naar Knausgaard die, na een korte beschouwing op Hitlers aspiraties om kunstenaar, componist en schrijver te worden, zijn eigen verlangen om iets verhevens onder woorden te brengen beschrijft: de zoektocht naar betekenis, iets heiligs dat de moderne tijd is kwijtgeraakt. Die betekenis wordt in de kunst, de literatuur zo vaak gevonden in het alledaagse, het specifieke. Pas als een kunstenaar het concrete en lokale kan verbinden met het algemene, en een universele waarheid raakt, krijgt zijn werk geldigheid.
Kunst is een kwetsbaar proces beargumenteert Knausgaard. Het is moeilijk iets groots te ervaren zonder er grandioos over te zijn en te vervallen in cliché. Ook voor mij is het niet moeilijk grote gevoelens te hebben, zittend in een duinpan, helemaal alleen. Ik probeer de immensiteit van de zee te bevatten en voel er een spiritueel ontzag voor, terwijl het het meest elementaire en natuurlijke op de planeet is.
Die zucht naar duiding waar Knausgaard het over heeft, het zoeken van betekenis, is zo oud als de mensheid zelf en toch kun je een epifanie ervaren bij het aanschouwen van een plukje helmgras dat ritselt in het licht van een waterig maartzonnetje.
Die Welt is alles, was der Fall ist. Wittgenstein zei het het best. De wereld is alles wat het geval is. Misschien nog wel mooier in het Engels: The world is everything that is the case. Hoe gemakkelijk is het om dat uit het oog te verliezen als je acht uur op een dag achter de kassa zit, of naar een computerscherm tuurt, vergadert met een poppenkast in Microsoft Teams en goals, governance en kwaliteitsborging bespreekt alsof het echte dingen betreft: tangible targets.
Probeer maar eens te bevatten wat dat citaat van Wittgenstein betekent als ’s avonds op tijd het eten op tafel moet staan, de kinderen in bad en naar bed moeten, je btw-aangifte nog op orde moet en je eigenlijk ook wel even lekker op de bank Bridgerton wilt binge-en.
Verstrooiing en versplintering; we multitasken ons als drukke baasjes door een strakke planning, want we willen vooral productief zijn en presteren.
Ik zit in het zand, op het strand van Zandvoort -het naaktstrand zal later blijken- en ik kijk naar de ribbels in het zand, het wuivend helmgras en de fenomenaalste wolkenhemel van de wereld terwijl voor me, onder het geluid van langsdrijvende meeuwen die oplichten in de zon, de Noordzee de werkelijkheid is.
Volgens Knausgaard mondt iedere poging dit alledaagse spektakel te verwoorden uit in cliché en grandiositeit; pompeus en banaal als Nazi-kunst. Ik doe mijn oordopjes uit en geniet van wat ik zie. Ik geef me over aan het moment en aanvaard dat ik het niet kan delen.
Wittgenstein zei het al.
Waarover je niet praten kan, daarover moet je zwijgen.