Het grootste raadsel

De draak was reusachtig.

Op zich logisch natuurlijk. Ik bedoel, draken zijn nu eenmaal enorm. Dat staat zo’n beetje in de omschrijving. Wat is een draak? Een reusachtige vliegende hagedis die vuur spuwt. En toch, horen vertellen over een draak en er daadwerkelijk eentje in levenden lijve tegenkomen bleken twee heel verschillende dingen. Het is anders als je de zwavel ruikt en de grond onder je voeten voelt trillen bij zijn gesnurk. 

De draak was reusachtig en de moed zonk hem in de schoenen. Het liefst was Percy direct omgekeerd en terug naar huis gegaan. Maar hoe kon hij Guinny ooit nog in de ogen kijken als hij dat zou doen? Dus raapte hij al zijn moed bij elkaar, hijste zijn broek nog eens op en beklom de heuvel waarop de draak lag.

Guinny, Guinevere, de dochter van de molenaar, had haar neus altijd in één of ander boek over prinsessen en helden die draken versloegen en grote schatten mee naar huis brachten. Als hij Guinny nou eens naar hem zou kunnen laten kijken. Als hij nu eens de held van het verhaal zou kunnen zijn, dan zou ze hem eindelijk zien voor wie hij was en konden ze daarna nog lang en gelukkig leven. Daar was hij van overtuigd. Dus had hij de smid een zwaard te leen gevraagd en was hij op pad gegaan.

In het dorp waar hij vandaan kwam had al jaren niemand meer een draak gezien dus Percy’s eerste doel was het vinden van een draak. Hij reisde van dorp naar dorp, maar niemand die hij het vroeg had ooit een draak gezien of wist er een te vinden. Toen hij de hoop al bijna opgegeven had, verwees een oude vrouw hem naar een kluizenaar die diep in het bos woonde en veel dingen wist. 

‘Maar waarom wil je in hemelsnaam een draak vinden?’ vroeg ze hem.

Percy trok zijn roestig zwaard en zei, ‘zodat ik hem kan verslaan en het hart van mijn geliefde verover!’

Hoofdschuddend zei de vrouw: ‘liefde maakt dwazen van mannen’ en wees Percy in de goede richting.

In het bos vond Percy de kluizenaarshut. De kluizenaar was zonder twijfel een wijs man. Zijn bescheiden hut stond vol met boeken over uiteenlopende onderwerpen. Hij wist echter ook niet waar Percy een draak kon vinden.

‘Ik ken wel een zwerver die overal geweest is,’ zei de kluizenaar, ‘als iemand een draak weet te vinden, moet hij het zijn. Maar vertel eens, wat wil je met een draak?’

Percy liet zijn oude zwaard weer zien en zei: ‘zodat ik hem kan verslaan om het hart van mijn geliefde te veroveren.’

De kluizenaar verzuchtte: ‘Liefde maakt dwazen van mannen. Maar een draak versla je niet met een zwaard. Je verslaat hem met raadsels. Ken je een raadsel?’

Percy wist één raadsel en vertelde het aan de kluizenaar.

‘Als ik eet, leef ik. Als ik drink, sterf ik’

‘Kansloos,’ zei de kluizenaar. ‘Dat raadsel is zo oud als Methusalem. Ik zal je een beter raadsel vertellen. Hopelijk kan dat je redden.’

De kluizenaar vertelde Percy zijn raadsel en stuurde hem naar een kruispunt aan de rand van het bos waar de zwerver vroeger of later langs zou komen. 

Percy bedankte de kluizenaar en liep naar de kruising. Iedereen die langs de kruising reisde werd door Percy aangesproken, maar niemand wist een draak te vinden. Totdat uiteindelijk, eerder later dan vroeger, de zwerver aan kwam lopen.

‘Ik weet waar zich een draak bevindt,’ zei hij, ‘maar vertel, waarom zou je in vredesnaam een draak willen ontmoeten? Ze zijn onberekenbaar en licht ontvlambaar.’

‘Om hem te verslaan en het hart van mijn geliefde te veroveren,’ zei Percy.

De zwerver knikte. ‘Dacht ik al. Alleen liefde kan van mannen zulke dwazen maken. Maar ik hoop dat je niet van plan bent dat zwaard te gebruiken?’

‘Ik heb een raadsel. Als hij dat niet beantwoorden kan, zal hij mij zijn schat moeten geven.’

‘Is het een goed raadsel?’ vroeg de zwerver, ‘want draken zijn slim en kennen veel raadsels.’

‘Niet echt volgens de kluizenaar.’ Percy vertelde de zwerver zijn eigen raadsel.

‘Kansloos,’ zei de zwerver. ‘Dat raadsel is zo oud als de weg naar Kralingen. Ik zal je een beter raadsel vertellen. Hopelijk kan dat je redden.’ Daarna wees hij Percy de weg naar een heuvel waar bovenop een draak lag en wenste hem succes.

Hijgend kwam Percy bovenop de heuvel aan. De draak bewoog niet. Het leek wel alsof hij in het landschap geschilderd was. De enige manier waarop je kon zien dat het dier leefde, waren de kringeltjes rook die uit zijn neusgaten opstegen. Percy schraapte zijn keel. De draak reageerde niet.

Percy schraapte nog een keer, iets nadrukkelijker, zijn keel. ‘Ahum!’

De draak opende lui één oog en keek Percy aan.

Percy stak een hand op. ‘Hoi.’

De draak rolde met zijn oog en zuchtte. Zwavelachtige gele rook golfde om Percy heen. Terwijl Percy in hoesten uitbarstte en groen aanliep, hijste de draak zich overeind. Percy kon het niet goed horen omdat hij zo liep te kuchen maar het leek alsof de draak mompelde: ‘hier ben ik toch geen driehonderd jaar oud voor geworden.’

‘Pardon?’ zei Percy. 

‘Ja, ja,’ gromde de draak, ‘houd je maar koest. Wie ben je?’

Percy ging iets rechterop staan en verklaarde plechtig: ‘Persiflag, zoon van Gimead de dappere!’

De draak snoof. ‘En jij bent een held”, neem ik aan?’ De aanhalingstekens om “held” waren hoorbaar.

Percy knikte, een beetje beduusd. Hij was misschien nog niet echt een held, maar hij wilde er in ieder geval één zijn. Dat telde toch ook ergens voor?

De draak draaide zijn lange nek naar links en rechts en knakte zijn nekwervels met luid gekraak.

‘Ik veronderstel dat je weet hoe dit werkt?’ vroeg hij aan Percy. ‘Drie raadsels. Ik beantwoord ze. Jij verandert in een hoopje as.’

Hij blies een klein vlammetje over Percy’s hoofd. Die slikte en zei: ‘En als je geen antwoord hebt, krijg ik de schat waarop je zit.’

‘Weinig kans,’ zei de draak, ‘maar dat is de deal. Een draak een draak een woord een woord. Kom maar op’

Percy besloot met het raadsel van de zwerver te beginnen. ‘Wat staat aan het eind van de regenboog?’

‘Pfff, beter je best doen heldje,’ spotte de draak. ‘De letter ‘G’. Dat is het oudste raadsel van de wereld.’

Percy was een beetje uit het veld geslagen. Hij had gehoopt de draak te vangen met de pot van goud die nooit bewezen kon worden en op die manier de draak te verslaan. Toen dacht hij echter weer aan de lieftallige Guinevere en vermande zich. Hij had nog een andere troef in handen. Het raadsel van de kluizenaar.

‘Mijn tweede raadsel: Wat verdwijnt zodra je zijn naam noemt?’ vroeg hij.

‘Ik wou dat jij dat was,’ mompelde de draak. Hardop zei hij: ‘Stilte.’

En er viel een stilte. Percy had nog maar één raadsel over. Maar dat was het kansloze raadsel waarop iedereen het antwoord wist.

‘Kom op, held,’ spoorde de draak hem aan, ‘laatste kans en dan kan ik weer rustig slapen.’

Percy besloot het er maar op te wagen. De raadsels die de kluizenaar en de zwerver zo fantastisch vonden, waren ten slotte gemakkelijk geweest voor de draak. Misschien dat het kansloze raadsel juist moeilijk was voor de draak. 

‘Ok, mijn derde en laatste raadsel: Als ik eet, leef ik. Als ik drink, sterf ik.’

‘Vuur’ zei de draak en net voordat hij Persiflag, zoon van Gimead de dappere, in een hoopje as veranderde, hoorde hij hem nog klagen: ‘O liefde, waarom verander je mannen in dwazen?’

‘Nou, dat,’ peinsde de draak die zich op zijn schat neervlijde, ‘is een geweldig raadsel.’