Vermist

Langs het pad door de polder
zwoegt een zwetende vrouw
tussen schapen en sloten
door een deken van dauw

stoom stijgt op uit stapels
van het pas gerooide riet
en vermengt zich met het water
en haar tranen van verdriet

Langzaam voelt ze zich omsloten
door een dikke natte mist
opgestegen uit de sloten
die borrelt, druppelt, sijpelt, slist

ze probeert nog weg te komen
maar ze kan geen kant meer uit
ze begint al te verstomen
door haar oudevrouwtjeshuid

langzaam lost ze op
als suiker in de thee
een troebel beeld blijft even hangen
maar vervliegt dan mee

Ze druppelt weg uit het bestaan
wordt van de wereld weggewist
morgen zal er in de krant staan
dat ze is vermist