De volkstuin

Nergens is mijn vader doder
dan op zijn tuintje naast de weg
de verf bladdert van het houtwerk
er zitten gaten in de heg

Van de broeikas zijn alle ruiten gebroken
de tomaten verschoten, komkommers verrot
de witte kolen zijn doorgeschoten
en alle hekjes zijn kapot

In het droge zand staan bamboestaken
met zorgvuldig gespijkerde zakjes eraan
die me er zwijgzaam aan herinneren
wat hier precies is doodgegaan

De kruiwagen waar ik als kleuter in zat
ligt achteloos neergesmeten, dwars op het pad
een ijzeren gieter verroest naast de sloot,
ook de kruisbessenstruiken zijn allemaal dood

De volkstuin is samen met vader gestorven
na zijn vertrek is alles vergaan
verrot, verteerd, verdroogd, bedorven
en alleen hier kan ik zijn sterven aan.